• ren·paard
  • samenstelling van ren (van 'rennen') en paard.
enkelvoud meervoud
naamwoord renpaard renpaarden
verkleinwoord renpaardje renpaardjes

het renpaardo

  1. (paardrijden) paard dat gefokt is met het doel om aan paardenrennen deel te nemen
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be