remitir
- re·mi·tir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
remitir |
remitía |
remitido |
volledig |
remitir
remitteren tijdelijk minderen van koorts
- overgankelijk verzenden, versturen
- overmaken, gireren, storten, overboeken, overschrijven, transfereren
- uitstellen
- remitir in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española