Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gi·re·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘overmaken (van geld)’ voor het eerst aangetroffen in 1676 [1]
  • afgeleid van giro met het achtervoegsel -eren [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
gireren
gireerde
gegireerd
zwak -d volledig

Werkwoord

gireren

  1. overgankelijk geld overmaken door het uitschrijven van een giro
    • Ik heb het al gegireerd. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen