relish
- Geluid: relish (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈɹɛl.ɪʃ/
- via Middelengels reles, van Oudfrans relais [1]
- re·lish
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to relish |
he/she/it | relishes |
verleden tijd | relished |
voltooid deelwoord |
relished |
onvoltooid deelwoord |
relishing |
gebiedende wijs | relish |
relish
- overgankelijk genieten van
- overgankelijk verlangen naar
- overgankelijk, (voeding) pikant maken, kruiden
enkelvoud | meervoud |
---|---|
relish | relishes |
relish
- genoegen, genot, plezier
- zin [2], lust, trek (m.n. in eten)
- aantrekkelijkheid, aantrekkingskracht, bekoorlijkheid, bekoring
- tintje, vleugje
- (voeding) (pikante) smaak
- (voeding) kruidige saus
- In onderzoek van 2014-2018 door het Centrum voor Leesonderzoek werd "relish" herkend door:
99 % | van de Amerikanen; |
100 % | van de Britten.[2] |
- ↑ relish (n.), Online Etymology Dictionary
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 18 februari 2020 “Measures of word prevalence for 61,800 English words” op ugent.be