• be·ko·ring
enkelvoud meervoud
naamwoord bekoring bekoringen
verkleinwoord bekorinkje bekorinkjes

de bekoringv

  1. aangetrokken zijn
    • De bekoring sloeg over in realisme toen hij de prijs zag. 
92 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be