• raus·gew·we
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie rausgewwe/vervoeging
onbepaalde
wijs
rausgewwe
verleden
tijd
(er) hot rausgewwe
voltooid
deelwoord
rausgewwe
enkelvoud meervoud
1e persoon ich geb raus mir / mer gewwe raus
2e persoon du gebscht raus dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
gebt raus
gewwe raus
gewwet raus
gebt raus
gewwe raus
gewwe raus
3e persoon er gebt raus sie gewwe raus
sie gebt raus
es gebt raus

rausgewwe

  1. onovergankelijk afgeven
  2. onovergankelijk teruggeven
  3. onovergankelijk uitgeven (van boeken, films, prijzen ezv.)

rausgewwe

  1. voltooid (verleden) deelwoord van rausgewwe
    «In den letschten paar Yaahre sin viele guti Bicher rausgewwe
    In de afgelopen jaren zijn veel goede boeken worden uitgegeven.