• gew·we
vervoeging
tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm
hele vervoeging zie gewwe/vervoeging
onbepaalde
wijs
gewwe
verleden
tijd
er hot gewwe
voltooid
deelwoord
gewwe
enkelvoud meervoud
1e persoon ich geb mir / mer gewwe
2e persoon du gebscht dihr / der
dihr / der
dihr / der
ihr / er
ihr / er
nihr / ner
gebt
gewwe
gewwet
gebt
gewwe
gewwe
3e persoon er gebt sie gewwe
sie gebt
es gebt

gewwe

  1. onovergankelijk, overgankelijk geven, zijn
    «Heitzudaage gebt es meh as 600 Elk in Pennsylvaania.»
    Tegenwoordig zijn er meer dan 600 elanden in Pennsylvania.
  • Do gebt's nix draus.
Het zal tot niets komen (ik zal het niet toestaan).
  • Er hott mer die Schuld gewwe.
Hij legde de schuld op me.
  • Was gebt's Neies?
Wat is het nieuws?
  • Was hot's gewwe?
Wat is er gebeurd?

gewwe

  1. voltooid (verleden) deelwoord van gewwe

hot gewwe

  1. derde persoon enkelvoud aantonende wijs bedrijvende vorm van gewwe
    «Der Bresident hot en arrig inderesaante Reed gewwe
    De president heeft een arg interessante toespraak gegeven.