ratio
- Geluid: ratio (hulp, bestand)
- IPA: / ˈra(t)siˌjo / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ra.tsi.jo/
- (Vlaanderen, Brabant): /ra.si.jo/
- (Limburg): /ra.ti.jo/
- ra·tio
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ratio | ratio's |
verkleinwoord |
- (wiskunde) verhouding, een verband in de vorm van een breuk tussen getalsmatige grootheden
- De ratio Franstaligen over Nederlandstaligen in België is 4/6.
- een redenering, een onderliggende gedachte, beweegreden
- Wat is de ratio achter dit plan?
- rede, het vermogen te denken en begrijpen
- [1] evenredigheid, proportie, verhouding
- [3] logos
- aspectratio, book-to-billratio, contrastratio, kapitaalratio, schuldratio, sekseratio, setratio, solvabiliteitsratio, vervangingsratio, ultima ratio
1. wiskundige verhouding
- Het woord ratio staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ratio" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ratio" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- ra·tio
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ratio | ratios |
ratio