met een stormram beuken
  • ram·mei·en
  • met een Frans achtervoegsel [1]

rammeien [2]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
rammeien
rammeide
gerammeid
zwak -d volledig
  1. (militair) met een stormram beuken op een poort
    • Het moet zaterdag het onbetwiste hoogtepunt worden van de Almelose Havendagen. Met de Prince Admiral komen meer dan honderd spelers en figuranten mee. Tijdens elke, vijftig minuten durende opvoering voert het schip troepen aan die de brugwachter overvallen, de poort rammeien, de Spaanse commandant gevangen nemen, hem berechten en tot slot ophangen. De Prince Admiral vuurt haar kanonnen af en er wordt met musketten geschoten. [3] 
    • De prins zal met andere watergeuzen de stadspoorten rammeien en roepen: 'In naam van Oranje, doe open de poort.'Dat het ware geuzenbloed door zijn aderen stroomt heeft de waterprins al bewezen in de Elfsteden tocht, die hem tot Stedendwinger maakte. Den Briel biedt hem de kans zich zelfs te vereenzelvigen met Willem van Oranje, vooral bekend als Willem de Zwijger, zoals premier Kok opmerkte.[4] 
31 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[5]
  1. rammeien op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Tubantia 24-juli-2011
  4. Volkskrant Peter Brusse 31 maart 2001
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be