Afbeelding van Aesopus   als een quasimodo
  • qua·si·mo·do
enkelvoud meervoud
naamwoord quasimodo quasimodo's
verkleinwoord

de quasimodom

  1. (religie) (christendom) eerste zondag na Pasen
    • Quasimodo werd als vondeling op de eerste zondag na Pasen (Beloken Pasen, quasimodo) op de trappen van de Notre-Dame gevonden 
  2. iemand of iets met een grote bochel of een vergelijkbare afstotelijke vorm
     Ze krijgt fibromyalgie, een aandoening waarbij de spieren aldoor gespannen zijn. „Ik kom als quasimodo m’n bed uit. ’s Avonds ontspan ik met een jointje.”[1]
     Die moordaanslag op de esthetica werd zo’n succes dat de concurrentie wel moest aanhaken. BMW komt de onsterfelijke verdienste toe dat het door plundering van Koreaans gedachtengoed [sic!] het monstrueuze salonfähig heeft gemaakt. Alleen daarom heeft nu ook Mercedes-Benz zo’n quasimodo in de aanbieding.[2]
86 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Liza van Lonkhuyzen & Floor Rusman
    “Computer zegt nee. Hoe Saskia twintig jaar vastliep in het systeem” (1 juni 2018) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Bas van Putten
    “Wiebelige quasimodo” (7 november 2015) op nrc.nl  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be