quasi-intellectueel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • qua·si-in·tel·lec·tu·eel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord quasi-intellectueel quasi-intellectuelen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de quasi-intellectueelm

  1. (pejoratief) iemand die zich voordoet als een belezen persoon die kan kan meedoen aan meer abstracte discussies
     Weer een andere wethouder van de combinatiepartij Links Den Haag, J. Verduyn Lunel, noemde Van Otterloo in een plaatselijke krant een ‘quasi-intellectueel’.[1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen quasi-intellectueel quasi-intellectueler quasi-intellectueelst
verbogen quasi-intellectuele quasi-intellectuelere quasi-intellectueelste
partitief quasi-intellectueels quasi-intellectuelers -

Bijvoeglijk naamwoord

quasi-intellectueel

  1. (pejoratief) schijnbaar passend in een omgeving met abstracte discussies door belezen personen
     Baudet bleek getikt. Na zijn triomf bij de Provinciale Statenverkiezingen hield hij een even lachwekkende als onbegrijpelijke redevoering over de uil van Minerva en boreaal Europa. „Ik kreeg tranen in mijn ogen”, zegt Otten nu. „Het was een quasi-intellectueel lulverhaal. Daarmee maakte hij de partij kapot.”[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Henk Kool
    “Hooggeleerde hulp voor ruziënd college” (11 februari 1989) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Frits Abrahams
    “Fiere boerburgervrouw” (8 maart 2023) op nrc.nl