• pub·li·kum
  • Afkomstig van het Latijnse bijvoeglijke naamwoord publicus
Naar frequentie 2056
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   publikum     publikumet
publikummet  
  publikum     publikuma
publikumma
publikumene
publikummene  
genitief   publikums     publikumets
publikummets  
  publikums     publikumas
publikummas
publikumenes
publikummenes  

publikum o

  1. publiek
  2. gemeenschap


  • pub·li·kum
  • Afkomstig van het Latijnse bijvoeglijke naamwoord publicus
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   publikum     publikumet
publikummet  
  publikum     publikuma
publikumma  

publikum o

  1. publiek
  2. gemeenschap


  • IPA: /pʊblɪkʊm/

publikum o

  1. publiek