publik

Indonesisch

Woordafbreking

• pub·lik

Woordherkomst en -opbouw

• van het Nederlands "publiek"

Zelfstandig naamwoord

publik

1. publiek

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /pʊblɪk/

Zelfstandig naamwoord

publik

1. genitief meervoud van publikum

Zweeds

Uitspraak

• Geluid:  publik    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• pu·blik

Zelfstandig naamwoord

publik g

1. publiek

Verbuiging

publiks	enkelvoud		meervoud
	onbepaald	bepaald	onbepaald	bepaald
nominatief	publik	publiken	publikar	publikarna
genitief	publiks	publikens	publikars	publikarnas