• pros·pec·tus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘drukwerk als aankondiging’ voor het eerst aangetroffen in 1786 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord prospectus prospectussen
verkleinwoord prospectusje prospectusjes

prospectus m/o [3]

  1. (financieel) drukwerk waarin alle gegevens staan over een financieel product, zoals een aandeel of obligatie, die een verantwoorde investeringsbeslissing mogelijk maken
    • Triodos Bank zegt in het prospectus dat het dit jaar een nettowinst verwacht van 30 tot 40 miljoen euro. Het rendement op eigen vermogen zou uitkomen op iets boven de 3%. Van de ruim 38.000 certificaathouders van Triodos zijn er bijna 7.000 in België, voornamelijk particulieren. In België zijn 135 mensen aan de slag voor Triodos. [4] 
  2. (handel) boekje met informatie over iets wat je bij een bedrijf kunt afnemen
    • ,,Advocaat Benedicte Ficq toonde het hof vrijdag omstreeks 15.30 echter nog een prospectus van het 'niet bestaande' toernooi waarmee ze het financiële belang dat er voor cliënt op het spel staat wil onderstrepen en de instandhouding van de schorsing van zijn voorarrest bepleit. Is er nou werkelijk geen moment geweest waarop Ficq -die de kickbokser H. al jaren bijstaat en ondertussen vast van zijn wedstrijdvoorbereiding op de hoogte is- heeft gedacht dat er iets niet in de haak was. Dat ze de president van het hof daar dus een verhaaltje op de mouw stond te spelden." [5] 
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]