• pro·le·ta·ri·er
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bezitloos arbeider’ voor het eerst aangetroffen in 1870 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord proletariër proletariërs
verkleinwoord - -

de proletariërm

  1. (maatschappij) arbeider zonder kapitaal die uitsluitend van zijn arbeid leeft
91 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]