Naar frequentie 2616
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   projekt     projektet     projekter     projekterne  
genitief   projekts     projektets     projekters     projekternes  

projekt, g

  1. project, uitgebreide werktaak
    «Hele projektet- inklusive 14 fredede træer- har stået i 30 millioner kroner.»
    Het hele project - inclusief 14 beschermde bomen - heeft 30 miljoen Deense kronen gekost.
  2. plan voor een uitgebreide werktaak
  3. (onderwijs) (grote) opdracht over een onderwerp, eventueel voorbereid over de gebruikelijke vakgrenzen heen
  4. (onderwijs) werken aan een specifiek onderwerp, vaak met een andere indeling in klassen, vakken, lessen, etc. dan normaal


projekt

  1. project


projekt m

  1. project


  • IPA: /prɔjɛkt/
  • pro·jekt

projekt m

  1. project


  • pro·jekt

projekt monbezield

  1. project
    «Mise Galileo byla jedním z nejúspěšnějších projektů v historii NASA.»
    De missie Galileo is één van de meest succesvolle projecten in de geschiedenis van NASA.