Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • prijs·peil
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord prijspeil prijspeilen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het prijspeilo

  1. de hoeveelheid geld die men moet betalen voor een standaard pakket van goederen en diensten (een mandje)
    • Stagiaires in Brussel zouden overigens, net als bij andere Europese instellingen, wel een vergoeding krijgen. O’Reilly adviseert Mogherini een vergoedingensysteem, gebaseerd op het prijspeil in het land van de stage. [1] 
    • De Europese Centrale Bank (ECB) streeft naar een gemiddelde inflatie die net onder de 2 procent ligt. Hoewel dat doel dichtbij lijkt, valt voorlopig geen afzwakking te verwachten van het stimuleringsbeleid dat de ECB voert om het prijspeil op te drijven. Daarvoor zijn de prijsstijgingen nog te veel afhankelijk van de olieprijzen. [2] 
    • In de andere vier vakantielanden uit de top 5 zijn supermarkten duurder dan in Nederland. Voedingsmiddelen zijn in Nederland dan ook relatief goedkoop: de prijzen in ons land lagen vorig jaar maar net boven het gemiddelde EU-prijspeil, in 2015 lagen de prijzen daar zelfs nog nipt onder. [3] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen