predator
- pre·da·tor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘roofdier’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
- afgeleid van het Latijnse praedari (plunderen) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | predator | predatoren predators |
verkleinwoord | predatortje | predatortjes |
de predator m
- (dierkunde) dier dat andere dieren vangt en opeet
- Het woord predator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "predator" herkend door:
70 % | van de Nederlanders; |
71 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "predator" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ predator op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /ˈpredətər/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
predator | predators |
predator