• po·ser
enkelvoud meervoud
naamwoord poser posers
verkleinwoord

de poserv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) duit


stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
poser
posais
posé
eerste groep volledig

poser

  1. stellen
  2. plaatsen
  3. (spreektaal) indruk maken
    «Une Lamborghini comme ça, ça pose
    Met zo'n Lamborghini maak je de blits. [1]


  • po·ser

poser

  1. tegenwoordige tijd van pose

poser

  1. gebiedende wijs van posere

poser, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van pose


  • po·ser

poser

  1. gebiedende wijs van posere


  • po·ser

poser

  1. informeel tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs van het perfectieve werkwoord posrat