• pop·per
enkelvoud meervoud
naamwoord popper poppers
verkleinwoord poppertje poppertjes

de popperm

  1. vloeibaar roesmiddel met een scherpe geur, gebruikt voor feesten en seks
     Aan de bar vraag ik wat er in dat flesje zat. ‘Dat was een popper’ legt mijn gids uit, 'het is amylnitriet, een stimulans. In de desbetreffende bars kan je het kopen. Het werkt vaatvernauwend, de bloedstuwing gaat sneller en het geeft heel even een gevoel van opwinding.[1]
  2. (persoon) (straattaal) (misdaad) crimineel die zich toelegt op het organiseren of uitvoeren van moorden
     Volgens bronnen in de onderwereld - waar Naoufal F. bekendstaat als „een popper”, iemand die liquidaties pleegt of organiseert – wist Naoufal F. dat het slachtoffer zou worden doodgeschoten.[2]
  1.   Weblink bron
    William Rothuizen
    “Scenes uit een vrolijk leven en een zorgelijk bestaan Amsterdam, roze stad” (25 augustus 1984) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Jan Meeus
    “Kopstuk mocromaffia uitgeleverd aan Nederland voor moordpoging” (2 februari 2017) op nrc.nl