• po·li·tie·muts
enkelvoud meervoud
naamwoord politiemuts politiemutsen
verkleinwoord - -

de politiemutsv / m

  1. (hoofddeksel) (militair) hoofddeksel van textiel zonder klep, dat gemakkelijk opvouwbaar is en dat militairen dragen als ze in de legerplaats zijn of bij ongevaarlijke werkzaamheden
    • Onderweg merkten mevrouw Zilcken en ik op - het moest zondag zijn - hoeveel militairen op wandel waren, meestal flinke jongens, maar zo jong! In hun blauwe kapotjas, die hun tot aan de hielen reikte, de politiemuts rechtop, op zijn Belgisch, kuierden de kerels niet alleen langs het kanaal, waar, in de zonsondergang ook de pracht stierf van de grote bomen, maar ze hielden bij hun leest lieve en mollige landgenoten. [2]
  2. (hoofddeksel) ander hoofddeksel dan pet of helm dat onderdeel is van het uniform van politieagent
    • Speurende agenten zagen in het Winschoterdiep een bonte politiemuts drijven, in het Gronings politiejargon van toen ook wel 'pool' genoemd. Nadat die muts was opgevist, bleek dat die van agent Van Vliet was; zijn naam en dienstnummer stonden er namelijk in. [3]
    • Hedenmorgen vond in de politiesociëteit aan de Dj. Bali in aanwezigheid van tal van leraren der verschillende scholen, de officiële installatie plaats der nieuwe "agenten". De geslaagden met een witte Sam Brown (riemstel) en een witte politiemuts met een speciaal insigne (BKLL), werden één voor een voor geroepen, waarop zij uit handen van de vertegenwoordiger van de hoofdcommissaris, de commissaris 1ste klas R. Sanusi Prawirakusuma, hun diploma ontvingen. [4]
  3. (scheldwoord) vrouwelijke medewerker van de politie
    • Ik greep het potlood van tafel en duwde het tussen mijn kiezen. Stom mens, typisch zo’n politiemuts. Als het zo moest, dan zei ik gewoon niets meer. Klaar. Ze mocht toekijken hoe mijn kaken een stuk politiehout vermaalden, daar moest ze het maar mee doen. [5]
  • [1] dat klopt als een politiemuts zonder klep
    het is bepaald niet verrassend dat dat juist is[6]