Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plus·doch·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plusdochter plusdochters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de plusdochterv

  1. (familie) vrouwelijk kind van een partner uit een eerdere relatie
     Ze trok zich terug uit de tv-wereld om voltijds moeder te worden. “Ik ben graag thuis met alle kinderen samen, ook mijn plusdochter Helena.[2]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “‘Pluskinderen’ klinkt beter dan ‘stiefkinderen’” (5 maart 2018) op vrttaal.net
  2.   Weblink bron
    tdl
    “Voormalige Ketnet-presentatrice Sofie Van Moll vierde keer zwanger” (23 september 2018) op gva.be