bonusdochter
- Geluid: bonusdochter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbonʏzˌdɔxtər / (4 lettergrepen)
- bo·nus·doch·ter
- samenstelling van bonus zn "extra beloning" en dochter zn "vrouwelijk kind"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bonusdochter | bonusdochters |
verkleinwoord | - | - |
de bonusdochter v
- (familie) vrouwelijk kind van een partner uit een eerdere relatie
- ▸ Ik spreek in ieder geval niet over mijn stiefdochter, maar over m'n bonusdochter, want zo heb ik haar altijd gezien: als een bonus. Een cadeautje bij mijn verliefdheid.[1]
- ▸ Het begon voor ons allebei natuurlijk via mijn vader, maar inmiddels hebben wij ook met zijn tweeën een relatie opgebouwd. Stiefmoeder en stiefdochter vinden we allebei te negatief klinken, dus kwamen we uit op derde ouder en bonusdochter.[2]
- vrouwelijke vorm van bonuszoon
- Het woord 'bonusdochter' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Maikel HarteStiefouders in: Provinciale Zeeuwse Courant (14 december 2013), p. 106 (Zeeland 8) kol. 2
- ↑ Weblink bron Ewoud Sanders“Gezocht: een alternatief voor stiefmoeder” (9 maart 2010) op nrc.nl