• pi·laar·hei·li·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord pilaarheilige pilaarheiligen
verkleinwoord - -

de pilaarheiligem

  1. (religie) christelijke kluizenaar die als boetedoening een groot gedeelte van zijn leven op de top van een hoge zuil doorbracht
67 % van de Nederlanders;
81 % van de Vlamingen.[2]