• pi·keur
enkelvoud meervoud
naamwoord pikeur pikeurs
verkleinwoord pikeurtje pikeurtjes

de pikeurm [3]

  1. (beroep) africhter van paarden
  2. (beroep), (sport) bestuurder van een sulky bij drafsport
80 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[4]