• pij·nen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
pijnen
pijnde
gepijnd
zwak -d volledig

pijnen

  1. overgankelijk (verouderd) leed toebrengen als straf
  2. overgankelijk (verouderd) lichamelijk kwellen om informatie of een bekentenis af te dwingen
  3. overgankelijk (figuurlijk) ernstig kwellen

de pijnenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord pijn
stellend
onverbogen pijnen
verbogen -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

93 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]