• per·pen·di·cu·lair
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘loodrecht’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
  • afgeleid van het Franse perpendiculaire met het achtervoegsel -air [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord perpendiculair perpendiculairen
verkleinwoord - -

de perpendiculairv / m

  1. (wiskunde) loodlijn
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen perpendiculair perpendiculairder perpendiculairst
verbogen perpendiculaire perpendiculairdere perpendiculairste
partitief perpendiculairs perpendiculairders -

perpendiculair [3]

  1. loodrecht, rechtstandig
52 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[4]