• per·lu

perlu

  1. noodzakelijkerwijs, modaliteit die in het Nederlands meestal met het hulpwerkwoord "moeten" wordt aangegeven
    «Barang-barang ini perlu didaftar»
    Deze goederen moeten worden geregistreerd.

perlu

  1. benodigd, nodig
    «Ini perlu harus kau bawa.»
    Deze benodigdheden moet u meenemen.

perlu

  1. nodig hebben, benodigen
    «Ia perlu wang.»
    Hij heeft geld nodig.

perlu

  1. om te, teneinde
    «Ia pergi ke pasar perlu mengurus dagangan»
    Hij gaat naar de markt om handel te drijven.