untuk
- un·tuk
- [zelfstandig naamwoord 1] uit het Minangkabaus
untuk
- voor
- om een verdeling aan te geven:
- «Ini untuk ku, yang itu untuk mu.»
- Dit is voor mij, dat is voor jou.
- om strekking of doel aan te geven
- «pakaian untuk segala usia»
- kleding voor alle leeftijden
- om een reden aan te geven:
- «Untuk kesalahan itu, ia dihukum dua tahun.»
- Voor dat vergrijp is hij tot twee jaar veroordeeld.
- om een tijdsduur aan te geven
- «Untuk tiga minggu ia terpaksa istirahat di rumah sakit.»
- Hij moet voor een periode van drie weken het ziekenhuis in.
- om een (uiterste) gelijkstelling aan te geven:
- «Untuk ketiga kalinya saya memperingatkan.»
- Ik waarschuw voor de derde keer.
- als (om een gelijkstelling aan te geven)
- «Peti itu dipakai untuk meja makan»
- Die kist wordt als eettafel gebruikt.
- «Peti itu dipakai untuk meja makan»