• un·tuk

untuk

  1. voor
    • om een verdeling aan te geven:
    «Ini untuk ku, yang itu untuk mu.»
    Dit is voor mij, dat is voor jou.
    • om strekking of doel aan te geven
    «pakaian untuk segala usia»
    kleding voor alle leeftijden
    • om een reden aan te geven:
    «Untuk kesalahan itu, ia dihukum dua tahun.»
    Voor dat vergrijp is hij tot twee jaar veroordeeld.
    • om een tijdsduur aan te geven
    «Untuk tiga minggu ia terpaksa istirahat di rumah sakit.»
    Hij moet voor een periode van drie weken het ziekenhuis in.
    • om een (uiterste) gelijkstelling aan te geven:
    «Untuk ketiga kalinya saya memperingatkan.»
    Ik waarschuw voor de derde keer.
  2. als (om een gelijkstelling aan te geven)
    «Peti itu dipakai untuk meja makan»
    Die kist wordt als eettafel gebruikt.
  1. (verouderd) aandeel in een verdeeld bezit
  2. (eufemisme) vagina