gezicht op Curaçao door een patrijspoort
  • pa·trijs·poort
enkelvoud meervoud
naamwoord patrijspoort patrijspoorten
verkleinwoord patrijspoortje patrijspoortjes

de patrijspoortv / m [3]

  1. klein rond raam in een scheepswand dat waterdicht kan worden afgesloten
    • In de vertrekhal vreesde ik de sfeer van een pannenkoekenboot, met liedjes en wafels onderweg. Tot ik de Viking Grace zag. Nog nooit had ik zo’n groot schip gezien, twaalf dekken, 218 meter lang! Mijn kajuit had niet het piepgaatje van een patrijspoort, maar een groot raam om in stijl uit te kijken naar Åland, mijn koninkrijk. [4] 
    • Nachts wakker geworden met een droge mond nam hij een slok water, gooide het glas walgend uit de patrijspoort, waarna het in het ochtendlicht duidelijk werd dat het het kunstgebit van zijn kajuitgenoot bevat had, een politicus die in Indië toespraken moest houden. [5] 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[6]