patjakker
- pat·jak·ker
- met het achtervoegsel -er gevormd uit Javaans bajag en Indonesisch bajak "zeerover, piraat", in de betekenis van ‘gemene kerel’ voor het eerst aangetroffen in 1896 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | patjakker | patjakkers |
verkleinwoord | - | - |
de patjakker m
- (informeel) (scheldwoord) boosaardige man
- Het woord patjakker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "patjakker" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
21 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ patjakker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "patjakker" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be