• par·ve·nu
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘iem. van lage afkomst die rijk, maar niet beschaafd is’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • Uit Frans: parvenu < parvenir - slagen
enkelvoud meervoud
naamwoord parvenu parvenu's
verkleinwoord parvenuutje parvenuutjes

de parvenum

  1. (pejoratief) iemand die tot een hogere klasse in de maatschappij, doch niet tot de daarbij behorende beschaving gekomen is
    • Wat een platvloerse parvenu is hij toch! 
69 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[2]


parvenu

  1. voltooid (verleden) deelwoord van parvenir
enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  parvenu     le parvenu     parvenus     les parvenus  

pain m

  1. (pejoratief) parvenu, patjepeeër, welgesteld en tegelijk onaangepast iemand