partijdigheid
- par·tij·dig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | partijdigheid | partijdigheden |
verkleinwoord |
de partijdigheid v
- de mate waarin iemand kiest voor een van de partijen die strijden
- ▸ Zo iemand noemen wij een besmette getuige, omdat er mogelijk van partijdigheid sprake is.[2]
- ▸ Het wrakingsverzoek werd door de rechter aanvankelijk afgewezen, maar uiteindelijk werd de rechter alsnog vervangen omdat hij onopzettelijk onjuiste informatie had verstrekt. Daardoor zou de schijn van partijdigheid gewekt kunnen worden volgens een tweede wrakingskamer. Hierdoor moest gezocht worden naar een nieuwe rechter, die zich vervolgens moest inlezen in het dossier.[3]
1. de mate waarin iemand kiest voor een van de partijen die strijden
- Het woord partijdigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij , ISBN 9789023467014
- ↑ Weblink bron “Krim-goud uit Allard Pierson ook in hoger beroep toegewezen aan Oekraïne” (I 26 OKTOBER 2021), NOS