paljas
- pal·jas
- Ontleend aan het Franse paillasse (leenvertaling uit het Italiaans pagliaccio), in de betekenis van ‘hansworst’ voor het eerst aangetroffen in 1816 [1]
- Homoniem met het Franse paillasse (strozak), afgeleid van paille 'stro, strootje' [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | paljas | paljassen |
verkleinwoord | paljasje | paljasjes |
- (persoon), (min of meer verouderd) clown
- ▸ Jan Brinkman, als paljas uitgedost met een allergekst besmeerd gezicht en een karpet om het lijf gebonden, gaf Pietje de meegebrachte gereedschappen uit een mandje aan.[4]
- (persoon) iemand die zich lachwekkend en/of dom/belachelijk gedraagt
- strozak, stromatras
- [1] hansworst, pias, potsenmaker
- Het woord paljas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "paljas" herkend door:
83 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "paljas" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ paljas op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Chris van Ab“Pietje Bell, of de lotgevallen van een ondeugenden jongen”, digitale editie gemaakt naar de eerste druk (1914), Kluitman , 83-84
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be