Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pal·jas
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans paillasse (leenvertaling uit het Italiaans pagliaccio), in de betekenis van ‘hansworst’ voor het eerst aangetroffen in 1816 [1]
  • Homoniem met het Franse paillasse (strozak), afgeleid van paille 'stro, strootje' [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord paljas paljassen
verkleinwoord paljasje paljasjes

Zelfstandig naamwoord

de paljasm [3]

  1. hansworst, potsenmaker
  2. strozak, stromatras
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen