pias
Niet te verwarren met: Pia's |
- pi·as
- In de betekenis van ‘hansworst’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1842 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | pias | piassen |
verkleinwoord | piasje | piasjes |
de pias m
- hansworst, clown, grappenmaker, lachwekkend figuur
- Die pias krijgt nog eens een ongeluk als hij zo doorgaat.
- Het woord pias staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pias" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pias" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be