1. De vulling is zichtbaar door een opening in de witte stromatras van dit middeleeuwse bed.
  • stro·ma·tras
enkelvoud meervoud
naamwoord stromatras stromatrassen
verkleinwoord - -

stromatras v / m, o

  1. met stro gevuld hulsel dat als onderdeel van een eenvoudige slaapplaats bestemd is om het lichaam te ondersteunen
     De fabriek waar ze na de scheiding werd ondergebracht, daar beginnen de herinneringen weer. „Een dorp buiten Nijmegen. Een langwerpig gebouw, heel hoog, vol met kinderen. (…) Ik sliep met twee kinderen op een stromatras. (…)”[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jannetje Koelewijn
    “Een meisje van acht, in een lege fabriek” (26 juni 2018) op nrc.nl