• paar·sig
  • Afleiding van paars met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen paarsig paarsiger paarsigst
verbogen paarsige paarsigere paarsigste
partitief paarsigs paarsigers -

paarsig

  1. een beetje paars
    • Na zijn val had zijn gezicht iets paarsigs. 
  2. op paars lijkend
    • Dit blauw is bijna paarsig. 
80 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be