• over·noe·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord overnoeming overnoemingen
verkleinwoord overnoeminkje overnoeminkjes

de overnoemingv

  1. (taalkunde) beeldspraak waarbij men een woord B zegt in plaats van het woord A terwijl er tussen A en B een vaste relatie (een contiguïteitsrelatie) is
    • "Ik heb Couperus gelezen" is een overnoeming van "Ik heb een boek van Couperus gelezen".