otium
- oti·um
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | otium | - |
verkleinwoord | - | - |
het otium o
- tijd waarin je rustig kan doen waar je zin in hebt
- Kossmann biedt ons daarbij prachtige overzichten en schetsen. Maar men zou hopen, dat hij het otium hem nu gegeven zou wijden aan de herziening van zijn boek Politieke theorie in het zeventiende-eeuwse Nederland, dat daartoe slechts een geringe titelwijziging behoeft: zoiets als ‘Politieke theorie in Nederland sinds de zeventiende eeuw’! [2]
- Het woord otium staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "otium" herkend door:
18 % | van de Nederlanders; |
28 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Daalder, H. (eds. J.Th.J. van den Berg & B. Tromp)Politiek en historie. Opstellen over Nederlandse politiek en vergelijkende politieke wetenschap. (2011) Bert Bakker, Amsterdam; ISBN 90 351 0903 1; p. 77; geraadpleegd 2019-02-18
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
ōtium o
- per otium
- op zijn gemak
- se referre in otium
- zich uit het openbare leven terugtrekken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | ōtium | ōtia |
genitief | ōtiī | ōtiōrum |
datief | ōtiō | ōtiīs |
accusatief | ōtium | ōtia |
vocatief | ōtium | ōtia |
ablatief | ōtiō | ōtiīs |