Nederlands

 
Anchusa officinalis: ossentong [2]
Uitspraak
Woordafbreking
  • os·sen·tong
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ossentong ossentongen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ossentongv / m

  1. de tong van een rund en het gerecht daarvan bereid
    • We hebben gisteren ossentong gegeten. 
  2. (bloemplanten) een geslacht Anchusa   van planten uit de ruwbladigenfamilie (Boraginaceae  ) dat een veertigtal soorten telt. Vertegenwoordigers van dit geslacht komen voor in de Oude Wereld
Hyperoniemen
Hyponiemen (in taxonomische zin)
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen