[2] pomp waarmee je water kunt oppompen
  • op·pom·pen

oppompen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oppompen
pompte op
opgepompt
zwak -t volledig
  1. iets vullen met lucht met behulp van een pomp
    • Als je wil gaan fietsen moet je wel even de banden oppompen.  
  2. het naar boven halen van een vloeistof door middel van een pomp
    • Hun ecologische verhaal trekken de bedenkers door in de kamers. Elke kamer heeft een hemelbed: niet het soort waar zesjarige meisjes van dromen, maar een stoere, Scandinavische versie in robuust hout. Voor hun verzorgingsproducten werken ze samen met een ecologisch label. Shampoo en conditioner kan je oppompen uit grote potten van 500 milliliter. Schattige flaconnetjes die na gebruik worden weggegooid, dat is niets voor Manon. Grote verpakkingen, houten tandenborstels, oorstaafjes in biokatoen, gerecycleerd toiletpapier: dat is hun antwoord op die vervloekte troep in zee. [2] 
  3. (figuurlijk) iets groter laten lijken dan het in werkelijk is
    • Valeant belooft eigen onderzoek naar mogelijk oppompen van de winst [3] 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard ZATERDAG 9 SEPTEMBER 2017
  3. NRC 27 oktober 2015
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be