• op·pas
enkelvoud meervoud
naamwoord oppas oppassen
verkleinwoord oppasje oppasjes

de oppasm

  1. iemand die voor korte tijd zorgt voor iets (kinderen, een huis etc.)
vervoeging van
oppassen

oppas

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van oppassen
    • ... dat ik oppas. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]