opmonteren
- Geluid: opmonteren (hulp, bestand)
- op·mon·te·ren
- samenstellende afleiding van op (bijwoord), monter (bijvoeglijk naamwoord) en de uitgang -en van een werkwoord
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opmonteren |
monterde op |
opgemonterd |
zwak -d | volledig |
opmonteren
- overgankelijk opvrolijken, animeren
- Zij trachtte hem op te monteren.
- ergatief vrolijker worden, in een betere stemming komen
- Hij was weer helemaal opgemonterd.
1. opvrolijken, animeren
- Het woord opmonteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opmonteren" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be