Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ani·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
animeren
animeerde
geanimeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

animeren

  1. overgankelijk opmonteren, opvrolijken
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen