alegrar
stamtijd | ||
---|---|---|
tegenw. tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alegro | alegrava | alegrat |
1e vervoeging | volledig |
alegrar
- a·le·grar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
alegrar |
alegraba |
alegrado |
volledig |
alegrar
- overgankelijk verheugen, verblijden
- opvrolijken, vrolijk maken
- opstoken, oprakelen (van vuur)