Deze vrouw op een balkon in 1965, is bezig met de was ophangen.
  • op·han·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ophangen
hing op
opgehangen
klasse 7 volledig

ophangen

  1. overgankelijk iets in een hangende positie bevestigen
    • Ik heb je schilderijtje opgehangen. 
     Algauw liepen ze achter elkaar door de schuifdeuren terug naar de eetzaal, waar Sverre in het geheim het ophangen van de schilderijen had voorbereid.[1]
  2. inergatief een telefoongesprek beëindigen
    • Hij werd kwaad en hing op. 
  3. overgankelijk aan de galg opknopen
    • Hij werd vroeg in de ochtend opgehangen. 
  • [1] een verhaal ophangen
    (figuurlijk) vertellen, spreken
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044625691
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be