onzelfstandig
- on·zelf·stan·dig
- afleiding van zelfstandig met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onzelfstandig | onzelfstandiger | onzelfstandigst |
verbogen | onzelfstandige | onzelfstandigere | onzelfstandigste |
partitief | onzelfstandigs | onzelfstandigers | - |
onzelfstandig [1]
- je heel erg afhankelijk voelen van de mening van anderen en geen eigen beslissingen durven nemen
- Albert geloofde dat vrouwen niet gemaakt waren om te regeren en betuttelde haar: zij moest zich ‘verbeteren’, haar passionele karakter in toom houden en zo veel mogelijk op hem steunen. Florence Nightingale vond Victoria tijdens een privébezoek ‘de meest onzelfstandige vrouw’ die ze ooit gezien had. [2]
- niet in staat zijn om volledig voor jezelf te zorgen
- Volgens B en W past het plan in de nieuwe woonvisie 2017-2020. 'Daarin staat dat er ruimte is voor innovatieve woon- en zorgvormen', aldus het college. 'Daarbij wordt gedacht aan onzelfstandige wooneenheden met een gezamenlijke dagbesteding en zorg op maat. Ook echtparen, waarbij de partner de verzorging van de andere partner niet meer op kan brengen, kunnen hier worden gehuisvest'. [3]
- [1] slaafs, kruiperig, byzantijns, onderdanig, onderworpen, willoos
- [2] afhankelijk
1. je heel erg afhankelijk voelen van de mening van anderen en geen eigen beslissingen durven nemen
- Het woord onzelfstandig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard VRIJDAG 5 MEI 2017
- ↑ Tubantia Jelle Boesveld 30-08-2017