• on·ver·wachts
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onverwachts onverwachtser onverwachtst
verbogen onverwachtse onverwachtsere onverwachtste
partitief onverwachts onverwachtsers -

onverwachts [1]

  1. plotseling, zonder erop voorbereid te zijn

onverwachts

  1. tegen de verwachting in
    • Hij kwam onverwachts op bezoek. 
     Na een lange dag was er niks fijner dan Coppertone onverwachts tegen te komen en van zijn vreemde combinatie te genieten.[2]

onverwachts

  1. partitief van de stellende trap van onverwacht
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be