• ont·zet
  • vervoeging van ontzetten: de stam zonder -t omdat de stam al op -t eindigt en zonder ge- vanwege voorvoegsel [1]
vervoeging van
ontzetten

ontzet

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van ontzetten
  2. gebiedende wijs van ontzetten
vervoeging van: ontzetten…
verbogen vorm: ontzette

ontzet

  1. voltooid deelwoord van ontzetten
enkelvoud meervoud
naamwoord ontzet -
verkleinwoord - -

het ontzeto

  1. verjaging van belegerende troepen door een strijdmacht die de belegerden te hulp komt
    • We werden gevraagd om het Leids ontzet te vieren. 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontzet ontzetter ontzetst
verbogen ontzette ontzettere ontzetste
partitief ontzets ontzetters -

ontzet

  1. heel erg van streek zijn na te zijn geschrokken
    • De ontzette dochter kwam bij haar moeder uithuilen. 
  2. uit het verband gerukt zijn
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]