ontkoppelingspedaal

  • ont·kop·pe·lings·pe·daal
enkelvoud meervoud
naamwoord ontkoppelingspedaal ontkoppelingspedalen
verkleinwoord - -

ontkoppelingspedaal m / o

  1. (verkeer) (verouderd) voetbediening om de verbinding tussen de motor van een voertuig en de wielen te verbreken
    Kan worden gebruikt om de motor stationair te laten draaien of om zonder schade aan tandwielen te kunnen schakelen naar een andere versnelling.
     Ook als ik in de auto stap, word ik herinnerd aan een prachtige buitentocht (voorjaar 1994) met lichamelijke gevolgen. Ik kan namelijk het ontkoppelingspedaal niet tot de bodem indrukken omdat een pees in mijn voet doorgesneden is nadat ik ooit na een val in de stijgbeugel bleef hangen.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Margot Poll
    “Manifestatie Paard '97 in Utrecht; Lekker van je paard vallen” (24 december 1997) op nrc.nl